Deel 1
Twee kleine sterren
hoog in de lucht,
zien de aarde van verre
en slaken een zucht
want hun zilv'ren licht
schijnt al jaar en nacht
op slapend kindgezicht
en houdt stil de wacht
Tot zomaar op een dag
een nieuwe ster verschijnt,
die met een kleine lach
de andere twee beschijnt
Zijn heldere, felle stralen
verlichten bos en strand
vele, vele malen
feller, van die afstand
En dus doen de twee
heel goed hun best
maar het gaat niet, nee
hij is beter dan de rest
Dan laat de beroemde maan
zijn witte licht eens schijnen
en de maan ziet voldaan
de sterrenruzie verdwijnen
Maar de drie lichten,
hun stralen fijn en zacht
willen niet zwichten
voor de maan in de nacht
Ze nemen een besluit
en verkleven aan elkaar
dan schijnen ze voluit
en zie, het werkt zowaar!
De maan, glanzend wit
wordt langzaam ietsje flets
De maan voelt zich verhit
door al dat sterrengezwets!
Plots duikt hij elegant
in een wolk van mist
want is dit een misverstand?
Híj was niet uit op deze twist
De drie sterren vragen
dan heel zacht aan de maan
“Als wij stoppen met plagen,
hebt u dan minder waan?”
“Kleine jonge sterrenlichten
kijk elkáár eens aan!”
“Want in alle opzichten
treft jullie hier zelf blaam”
De sterren kijken bedrukt
maar lachen dan hardop
De maan roept verrukt:
“Kom kleintjes, schijn volop!”
“De aarde, mooi en rond
houdt van jullie licht,
dus beschijn ook deze avond
weer menig slapend kindgezicht.”
Deel 2
Drie kleine sterren
vliegen door de lucht
ze zien de aarde van verre
en slaken een diepe zucht
De hemel is te zwart
Tenminste, dat vinden ze zelf
Dus roetsjen ze heel hard
vanaf een hoog luchtgewelf
Ze duiken naar omlaag
op zoek naar meer licht
en na de laatste luchtlaag
komt er een planeet in zicht
De planeet is warmrood
en heeft een eigen maan
De planeet is ook erg groot,
waar komt hij dan vandaan?
“Zo kleine sterrenkindjes,
wat brengt jullie bij mij?”
“Wij zoeken sterrenvrindjes,
wij willen er meer lichtjes bij”
"Is het dan zo onverlicht,
boven de wereldbol?”
“Jullie fonkelen toch gericht,
schitterend en stijlvol!”
"We zijn nog maar met drie,
alle anderen zijn gevallen”
“Zij blijven weg, ze zijn foetsie!
We missen er wel honderdtallen”
“Het komt door de mensen
die zijn niet zo tevreden
en omdat zij zoveel wensen
vallen wij naar beneden”
Met een bedenkelijk gezicht
kijkt de planeet hen aan
Want waar landt al dat licht?
Natuurlijk! In de oceaan!
Ja, die grote open zee
zit vast boordevol met licht
en wat gebeurt daar dan mee?
Heeft de aarde enig inzicht?!
De sterren en de planeet
zakken langzaam naar omlaag
want voor de aarde is het een weet
maar voor hen blijft het een vraag
De bolle groenblauwe aarde
glimlacht sloom en lui
Hij schat hen allen op waarde
en is in een goede bui
“De lichten zitten in het grind
op de bodem van de zee”
“Vraag 't maar zachtjes aan de wind
Misschien neemt hij jullie mee”
De rode planeet en de lichten,
zien in de verte een orkaan
die vecht met zwaargewichten
Wat gaat die wind er tegenaan!
De kolk van woeste lucht
blaast èn blaast èn blaast
maar in zijn grote zweefvlucht
is hij stil en kijkt verbaasd
Dan waait hij als een warme bries
heel zachtjes om hen heen
“Ja, de aarde gaf mij al instructies!”
Ik red ze wel, één voor één.
Heel blij en opgetogen
blijven ze stilletjes wachten
tot de wind alle lucht heeft opgezogen
en daarna met grote krachten
al het water weg laat waaien
zodat ze opeens lichtjes zien schijnen
die daarna heel hard draaien
voordat ze naar boven verdwijnen
En de zwarte hemellucht
danst in duizend cadensen*
deinend, wiegend in wolkenvlucht
in afwachting van mensenwensen
De sterren bedanken de wind
met duizend gelukkige stralen
Ook de planeet is blij als een kind
tot ze allen weer naar boven dwalen
Daar blijkt het warm verlicht
en alles glinstert, glimt en schijnt
op slapend, rozig kindgezicht
totdat de nacht weer verdwijnt.
*Cadensen: vrije improvisatie aan het eind van een muziekstuk.
De copyright van deze rijmen ligt bij Anke Portenge
Geen opmerkingen:
Een reactie posten