Dit verhaal is mijn eerste publicatie in een papieren boek: 'Griezelen' ISBN 978-94912-47-44-6 van uitgever Jaylen-Books, kijk voor meer informatie of bestelmogelijkheden op: Jaylen-Books.
Nora
hoort de golven van de zee en voelt de zeewind langs haar gezicht strijken.
Ze
wrijft de tranen uit haar ogen. Het lijkt alsof er helemaal niets is gebeurd, alsof
Jacques even weg is en straks terugkomt.
Ze
zakt slap in het zand, misselijk van verdriet en keert opeens haar maag om. Na
de suikerspin heeft ze niets meer gegeten en het zuur brandt in haar keel. Ze laat
zich achterover vallen in het duinzand en voelt de schrijnende wanhoop omdat
niemand haar gelooft. De wereld is niet meer hetzelfde.
Ze veegt haar mond af en komt beverig overeind. Ze knijpt haar ogen halfdicht
en tuurt naar de duintop. In de verte branden de lichtjes van het reuzenrad.
Dan neemt Nora een besluit en zet koers naar de wit schuimende branding.
Voor
de laatste keer denkt ze terug aan wat er is gebeurd.
Twee uur eerder
‘Noooooraaaa!!’
Ze
keek om richting de langgerekte roep en zag het lachende gezicht van Jacques.
Ze sloeg haar armen om zijn hals om zoende hem hartstochtelijk.
‘Zo,
dat noem ik nog eens een begroeting!’ hijgde Jacques zodra hij de kans kreeg. Hij
sloeg een arm om haar schouders en ze wandelden richting het centrum.
Hij
bekeek haar wipneusje en genoot van haar blonde haren die wapperden als gouden
slingers in de zeewind. Wat is hij toch gek op haar!
Nora
zag zijn blik en vroeg: ‘Waar denk je aan?’
‘Aan jou… antwoordde Jacques direct, …en of je zin hebt om naar de kermis op
het Bodegaplein te gaan?’
‘Graag!’
glimlachte Nora.
Ze
was helemaal vergeten dat er dit weekend een kermis was.
‘Kom,
we gaan naar het reuzenrad!’
De
schemering viel in en het was een drukte van belang. Harde muziek, schelle
geluiden, gekleurde lichtflitsen, gelach, geroezemoes, alles klonk door elkaar.
‘Wat
zijn er al veel mensen!’ schreeuwde Nora boven het geluid uit.
Jacques
lachte knikkend. Hij wilde verder lopen maar Nora wees naar een
suikerspinkraam.
‘Eerst
iets lekkers!’ riep ze.
‘Bah
te zoet, heb je daar echt trek in?’ Hij grimaste.
‘Hééérlijk!’
lachte ze plagerig terug.
‘Oké,
maar ik hoef niet. Straks neem ik een
patatje, daar heb ik zin in.’
Nora
knipoogde ondeugend tegen hem. ‘Dit is mijn voorgerecht… ‘ Ze bestelde een
suikerspin, betaalde en plukte er een pluim vanaf.
Jacques
keek toe hoe ze met haar tong de suiker van haar lippen likte en voelde de opwinding
naar zijn hoofd stijgen. Hij wilde haar vastpakken en kussen maar ze wees
opeens naar iets achter de suikerspinkraam.
Daar
stond een kleine, smoezelige kermiswagen.
‘Stond
die daar net ook al?’ vroeg Jacques verbaasd.
‘Geen
idee. Wie zou daar in zitten? Een waarzegster?’
Nora
snoepte van haar suikerspin en bekeek het wagentje van alle kanten.
‘Lijkt
me niet.’ Jacques zag de nieuwsgierigheid in Nora’s ogen. Ze las geïnteresseerd
het bordje op de grijze deur. Er stond alleen ‘OPEN’ op in oude, vervaagde letters.
Verder zag het er vanbinnen donker uit.
‘Nora,
kom…’ Jacques had het kermiswagentje direct al niets gevonden, maar nu deed het
ding hem zelfs walgelijk aan. Hij kon het niet uitleggen waarom.
Ze
klopte zachtjes op de deur.
‘Noortje,
doe nou niet!’ siste hij.
De
deur opende zich geruisloos zonder gepiep of gekraak.
En
dat zou je juist verwachten bij zo’n oud ding, dacht Jacques verwonderd.
Met
tegenzin volgde hij haar en het eerste dat hem opviel was de grote ruimte in de
kermiswagen. En het tweede: er was niemand.
Raar,
dacht hij.
Nora
was in haar element. Ze vond de kraam lelijk van buiten maar de binnenkant
maakte alles goed. Het duister werd verlicht door wel honderd brandende kaarsjes
en overal hingen kleurige doeken en lagen bonte kussens. ‘Prachtig, vind je niet?’ zei ze ademloos.
‘Ik
weet niet wat ik ervan moet denken. Het is hier …eh…apart.’
Nora
lette niet op zijn argwaan, ze zag opeens een kast waarop wel twintig afgedekte
bollen stonden. Ze liep er heen met gefronste wenkbrauwen.
‘Waarom
is hier toch niemand!’ fluisterde Jacques op indringende toon.
Nora
zweeg. Ze bekeek de bollen van dichtbij en had de neiging zo’n doek eraf te
trekken maar durfde het niet.
‘Wat
zit daar onder?’ vroeg ze aan Jacques.
‘Je
zou bijna aan mensenhoofden denken! Hij was boos want hij wilde hier weg.
Nora
lachte schamper. ‘Doe eens normaal!’
Maar
net toen ze haar hand uitstak om zo’n bol aan te raken, klonk er een grauwende
stem: ‘Dat zou ik maar niet doen!’
Verstijfd
van schrik zagen Nora en Jacques een duister figuur helemaal gekleed in het zwart.
Een verwrongen gezicht was bedekt met fijnmazig gaas waarachter ronde zwarte oogjes
naar buiten keken. Punttanden blonken in het kaarslicht.
Ze
konden geen woord uitbrengen.
‘Ik
krijg niet vaak bezoek omdat alleen ik
bepaal wie mijn mooie kleine kermiswagen binnen mag.’ De figuur schuifelde
kronkelend op hen af. ‘En een verliefd stelletje had ik nog niet!’
‘Ik
denk dat wij maar eens moesten gaan,’ zei Nora haastig. Het zweet stond in
pareltjes op haar bovenlip. Jacques had gelijk, er was hier iets heel aparts
aan de hand, ze moesten weg en snel.
Ze
draaiden zich om maar de deur waardoor ze binnen waren gekomen was verdwenen.
Het
monsterachtige wezen giechelde op een bezitterige manier.
Ze
kregen de schrik van hun leven toen ze een vinger zonder huid tevoorschijn zagen
komen vanonder een zwarte mouw. De skeletvinger tekende een denkbeeldig rondje in
de lucht en plots waren ze omringd door een kaarsencirkel van vuur.
Het monster trok vervolgens snel een doek van zo’n bol af. Deze was van helder
glas en leeg.
Daarna
trok het overal de doeken vanaf en wat ze zagen kwam in hun ergste nachtmerries
niet voor: in elke bol zat een mens ter grootte van een duim.
Sommige
mensen krijsten en huilden. Anderen lagen verkrampt op de grond met gesloten
ogen. Verder waren de bollen leeg.
‘Wat vinden jullie van mijn mini-mensjesverzameling?’ vroeg het wezen met grauwende
stem.
Nora
en Jacques schreeuwden. Ze wilden uit de vuurkring stappen maar de verzengende
vlammen likten aan hun benen.
‘Ik
heb zo’n geluk, jullie hebben vast veel over voor elkaar!’ giechelde het
monster en greep toen vliegensvlug met zijn skelethanden Jacques’ nek in een
wurggreep.
Nora
gilde. Ze probeerde Jacques los te trekken maar miste.
Jacques’ ogen puilden uit zijn kassen, zijn tong hing uit zijn mond. Als een
slappe vaatdoek onderging hij zijn gedaanteverwisseling. Nora zag hem krimpen en
toen zat ook hij in een bol van glas. Hij keek even beduusd en begon toen te schreeuwen
maar ze verstond hem niet. Hij sloeg keihard met zijn vuisten tegen de
binnenkant maar tevergeefs. Zijn ogen stonden machteloos.
‘Ik
ga hulp halen, Jacques!’ brulde Nora.
Het
was de laatste keer zijn dat ze hem ooit nog zou zien.
Geobsedeerd
bekeek het monster zijn mensencollectie en Nora ontdekte dat de plek waar
Jacques de brandende cirkel had verlaten vuurvrij was.
Zonder
nadenken sprong ze uit de cirkel, greep een krukje en sloeg keihard op het verraste
monster in. Het wezen deinsde achteruit en
Nora zocht koortsachtig naar de uitgang. Waar was die?
Opeens
ontwaarde ze een smalle deur, gaf een duw en wurmde zich naar buiten. Achter
haar in de wagen hoorde ze het monster boos gillen. Toen werd het stil.
Ze
wankelde en zag mensen lopen die haar ook zagen maar niemand stopte, iedereen liep
gewoon door.
‘Help!
Mijn vriend…daar zit een monster …help me alstublieft!’ hakkelde Nora. Ze zakte
ineen en huilde. Ze keek over haar schouder en zag de suikerspinkraam met de
man die haar er één had verkocht. Waar was die monsterachtige kermiswagen
gebleven?
‘Ik
was hier met mijn vriend! Weet u nog?’ Nora veegde het zweet uit haar gezicht.
‘Wat?
Ik heb u nog nooit gezien.’ De man toonde geen emotie.
Nora
was perplex. ‘En waar is die kleine kermiswagen die achter u stond?’ krijste ze.
Het
gezicht van de man bleef strak toen hij zei: ‘Ik ben de enige in deze hoek.
Achter mij staat niets…’ Hij grijnsde opeens scheef en Nora zag kleine puntige
tanden glinsteren in zijn mondopening. Ze hief afwerend haar handen omhoog en
begon weer te huilen. “Nee!” Ze strompelde verder. Dit moest een droom zijn: de
wagen was weg, Jacques was weg, waarom voelde het allemaal zo echt? Nora zag het
groepje mensen dat naar haar keek. Een aantal lachte haar uit. Ze veegde het
snot van haar neus en wijzigde haar richting. Ze ging naar het strand.
Het nu
Nora
staat met haar voeten in de branding en heeft geen tranen meer.
Ze kijkt voor het laatst naar het verlichte reuzenrad. Het draait en ze hoort
mensen lachen. In trance loopt ze de zee in tot aan haar middel.
‘Jacques!
Ik kom naar je toe!’ roept ze schor en loopt verder tot haar hoofd uiteindelijk
onder water verdwijnt. Alleen haar gouden haren drijven nog enige tijd als slingerend
zeewier op het wateroppervlakte. Het is donker en er is niemand die haar heeft
gehoord of heeft gezien. Dan is ze weg. Voorgoed. Net als Jacques.